paarseizoen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: paarseizoen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- paar·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van paar ww en seizoen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paarseizoen | paarseizoenen |
verkleinwoord | paarseizoentje | paarseizoentjes |
Zelfstandig naamwoord
het paarseizoen o
- (dierkunde) (seksualiteit) seizoen waarin de dieren gaan paren
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'paarseizoen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.