overlappen

Uit WikiWoordenboek
Twee elkaar overlappende cirkels in een venndiagram.


Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • over·lap·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zich uitstrekken over iets anders’ voor het eerst aangetroffen in 1936 [1]
  • samenstelling van  over bw  en  lappen ww  [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overlappen
overlapte
overlapt
zwak -t volledig

Werkwoord

overláppen

  1. overgankelijk iets gedeeltelijk van twee zijden met een laag bedekken
    • Ik overlap de randen van de geverfd[e] strepen aan beide kanten met 1 cm, zodat je de lelijke randen ook niet meer ziet. 
  2. wederkerig elkaar ~ gedeeltelijk van twee zijden laagsgewijs bedekken
    • In een venndiagram overlappen twee of meer figuren elkaar om de doorsnede van twee verzamelingen aan te geven. 

Zelfstandig naamwoord

de óverlappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overlap

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen