ordenen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·de·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ordenen
ordende
geordend
zwak -d volledig

Werkwoord

ordenen [2]

  1. overgankelijk plaatsen volgens een bepaalde ordening of regel
  2. op een bepaalde manier schikken, arrangeren
  3. (religie) in een orde opnemen
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
ordenar

ordenen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van ordenar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van ordenar