opwinding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·win·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opwinding opwindingen
verkleinwoord opwindinkje opwindinkjes

Zelfstandig naamwoord

de opwindingv

  1. de handeling van het opwinden
    • De opwinding van de klos werd geblokkeerd door een stuk schroot. 
  2. een toestand van geestelijke of erotische geprikkeldheid
    • In alle opwinding vergat hij de tijd. 
    • Van heimwee had ik bepaald geen last als we vroeger met ons gezin op vakantie gingen. Dolenthousiast was ik: een halfjaar van tevoren keek ik er al naar uit. Dat ik nu al reizend kan werken, vind ik geweldig. Voor het eerst lopen door de straten van New York of waar dan ook ter wereld: er maakt zich een enorme opwinding van mij meester als ik op een nieuwe plek kom. Dat ik geen vaste werkplek heb, is voor mij geen punt. Ik weet genoeg werkplekken te vinden die te huur zijn. Voor geroezemoes of getinkel van bestek kan ik me goed afsluiten. [1] 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Reformatorisch Dagblad Gertina Heger 23-04-2018 Werken met de wereld aan je voeten
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be