oprisping

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ris·ping
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oprisping oprispingen
verkleinwoord oprispinkje oprispinkjes

Zelfstandig naamwoord

de oprispingv

  1. het weer naar boven komen van iets dat ingeslikt was
    • Doe Anneke haar slabbetje even om, er komt vast weer een oprisping! 
  2. overdrachtelijk een onverwachte en onbedoelde uitspraak
    • Met die oprisping zette hij veel kwaad bloed. 
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be