opoe

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • opoe
Woordherkomst en -opbouw
  • waarschijnlijk een verbastering in (kindertaal) van grootmoeder, "otepoe"; in de betekenis van ‘grootmoeder’ aangetroffen vanaf 1902 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord opoe opoes
verkleinwoord opoetje opoetjes

Zelfstandig naamwoord

de opoev

  1. (persoon) vrouw met kleinzoon of kleindochter
    • Er bestaan veel dialectwoorden voor oma zoals bomma, memme, metje, moemoe, moeke, beppe, opoe. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen