opmaten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ma·ten

Werkwoord

vervoeging van
opmeten

opmaten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opmeten
    • ...dat wij opmaten. 
    • ...dat jullie opmaten. 
    • ...dat zij opmaten. 

Zelfstandig naamwoord

de opmatenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord opmaat