opkrijgen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·krij·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opkrijgen
kreeg op
opgekregen
klasse 1 volledig

Werkwoord

opkrijgen

  1. opnemen, overeind krijgen
    • Het MRI-apparaat maakt veel lawaai. Daarom kun je een koptelefoon opkrijgen waardoor je ook muziek hoort. [1] 
  2. opgegeven krijgen (om te maken)
    • Veel kinderen weten niet wat er van hun verwacht wordt wanneer ze huiswerk opkrijgen. [2] 
  3. opgegeten krijgen, opeten, opdrinken
    • Nederland telt 5 miljoen 'kleine eters' die porties niet opkrijgen. [3] 


Gangbaarheid

Verwijzingen