opereer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ope·reer

Werkwoord

vervoeging van
opereren

opereer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opereren
    • Ik opereer. 
  2. gebiedende wijs van opereren
    • Opereer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opereren
    • Opereer je?