oogzorg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oog·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oogzorg
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oogzorgm

  1. (medisch) alle medische zorg die betrekking heeft op het oog en het zien
    • Zorgverzekeraar Menzis en huisartsenonderneming Thoon zijn samen met Twentse optometristen een actieplan gestart om de wachtlijsten voor oogzorg in de regio terug te dringen. De bedoeling is om patiënten met oogklachten eerst door te verwijzen naar de optometrist, in plaats van naar een specialist in het ziekenhuis. [1] 
    • De branche probeert het begrip oogmeting ontzettend op te blazen. We meten de benodigde sterkte, niets meer, niets minder. Mensen weten dat als ze bij een drogisterij naar binnen lopen, ze daar geen oogzorg ontvangen. [2] 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen