onwaarschijnlijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·waar·schijn·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onwaarschijnlijk onwaarschijnlijker onwaarschijnlijkst
verbogen onwaarschijnlijke onwaarschijnlijkere onwaarschijnlijkste
partitief onwaarschijnlijks onwaarschijnlijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onwaarschijnlijk

  1. een geringe kans bezittend om waar te worden of te blijken
    • Hij voerde de onwaarschijnlijkste redenen aan. 
     Maar dat de telefoon van duizenden mensen werd afgeluisterd? Dat was alleen om praktische redenen al onwaarschijnlijk.[1]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535