ontwarren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·war·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontwarren
ontwarde
ontward
zwak -d volledig

Werkwoord

ontwarren [1]

  1. overgankelijk uit de war halen, uitzoeken, oplossen
    • Hij wist de knoop pas na lang peuteren te ontwarren. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen