ontspruiten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·sprui·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontspruiten
ontsproot
ontsproten
klasse 2 volledig

Werkwoord

ontspruiten

  1. ergatief een nieuwe loot vormen aan een plant of uit een zaad.
    • Een bruine boon ontspruit als je deze een tijdje op een vochtig sponsje in het donker legt. 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be