ontsproot
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ont·sproot
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ontspruiten |
ontsproot
- enkelvoud verleden tijd van ontspruiten
- Ik ontsproot.
- Jij ontsproot.
- Hij, zij, het ontsproot.
- Ik ontsproot.
vervoeging van |
---|
ontspruiten |
ontsproot