ontregelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·re·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontregelen
ontregelde
ontregeld
zwak -d volledig

Werkwoord

ontregelen [1]

  1. overgankelijk de regelmaat of goed geregelde werking verstoren in het bijzonder van systemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen