ontploffen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ontploffen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ontploffen			te ontploffen
	toekomend		zullen ontploffen			te zullen ontploffen
voltooid	tegenwoordig		zijn ontploft			te zijn ontploft
	toekomend		ontploft zullen zijn			ontploft te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ontploffend		ontploft			ev. ontplof	mv. verouderd ontploft	ontploffe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ontplof	ontploft	ontploft	ontploft	ontploft	ontploffen	ontploffen	ontploffen
verleden (o.v.t.)	ontplofte	ontplofte	ontplofte	ontplofte	ontplofte	ontploften	ontploften	ontploften
toekomend (o.t.t.t.)	zal ontploffen	zult/zal ontploffen	zult/zal ontploffen	zult ontploffen	zal ontploffen	zullen ontploffen	zullen ontploffen	zullen ontploffen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ontploffen	zou ontploffen	zou(dt) ontploffen	zoudt ontploffen	zou ontploffen	zouden ontploffen	zouden ontploffen	zouden ontploffen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ontploft	bent ontploft	bent/is ontploft	zijt ontploft	is ontploft	zijn ontploft	zijn ontploft	zijn ontploft
verleden (v.v.t.)	was ontploft	was ontploft	was ontploft	waart ontploft	was ontploft	waren ontploft	waren ontploft	waren ontploft
toekomend (v.t.t.t.)	zal ontploft zijn	zal/zult ontploft zijn	zult/zal ontploft zijn	zult ontploft zijn	zal ontploft zijn	zullen ontploft zijn	zullen ontploft zijn	zullen ontploft zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ontploft zijn	zou ontploft zijn	zou/zoudt ontploft zijn	zoudt ontploft zijn	zou ontploft zijn	zouden ontploft zijn	zouden ontploft zijn	zouden ontploft zijn