ontploffen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·plof·fen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontploffen
ontplofte
ontploft
zwak -t volledig

Werkwoord

ontploffen

  1. ergatief plotseling sterk uitdijen en tegelijkertijd desintegreren, vaak in combinatie met een explosie
    • Die bom ontplofte te laat om de gehate dictator te doden. 
     Het leek alsof er een bom was ontploft want er lag van alles op de grond om hen heen.[1]
     Er gebeurden rare dingen in me wanneer we daar achter een paar struiken stonden en elkaar streelden zonder dat ze ook maar één keer mijn handen weghaalde. Het was niet alleen dat mijn hartslag toenam en ik een erectie kreeg, het was alsof ik werd opgepompt als een autoband en elk moment kon ontploffen.[2]
  2. (figuurlijk), (informeel) plotseling erg kwaad worden
    • Ik ontplofte toen ik dat zag. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be