ontgroen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ont·groen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ontgroenen |
ontgroen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontgroenen
- Ik ontgroen.
- gebiedende wijs van ontgroenen
- Ontgroen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontgroenen
- Ontgroen je?