onschadelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·scha·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onschadelijk onschadelijker onschadelijkst
verbogen onschadelijke onschadelijkere onschadelijkste
partitief onschadelijks onschadelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onschadelijk

  1. geen schade berokkenend, ongevaarlijk
    • Het werd bespoten met een onschadelijke oplossing. 
    • Nemo vond het een zielig gezicht en hij had zich afgevraagd of er geen andere oplossing was voor de opstandelingen. Maar de aanvoerders hadden hem verzekerd dat zij wel zouden zorgen voor een verdere behandeling van de nu onschadelijke vijand. [1] 
     Eerder andersom, het zou van ons een primaire bedreiging maken die ten koste van alles onschadelijk moest worden gemaakt.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 106
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044645149
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be