oncoloog
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·co·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oncoloog | oncologen |
verkleinwoord | oncoloogje | oncoloogjes |
Zelfstandig naamwoord
de oncoloog m
- (beroep) (medisch) een medisch specialist die zich bezighoudt met de gezwelgroei, in het bijzonder met kanker
- Hij is oncoloog van beroep.
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een medisch specialist die zich bezighoudt met de gezwelgroei, in het bijzonder met kanker
Gangbaarheid
- Het woord oncoloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oncoloog" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -loog in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %