omzien

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·zien
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omzien
zag om
omgezien
klasse 5

onregelmatig

volledig

Werkwoord

omzien

  1. inergatief naar ~: zorgen voor
    • Er is niemand die omziet naar de armen in de samenleving. 
  2. inergatief in terugwaartse richting blikken
    • Toen hij omzag zag hij haar zwaaien. 
Synoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord omzien -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het omzieno

  1. een hele korte periode
    • In een omzien stonden de tafel en stoelen weer op zijn plek. 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be