omsingelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·sin·gelt

Werkwoord

vervoeging van
omsingelen

omsingelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omsingelen
    • Jij omsingelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omsingelen
    • Hij omsingelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omsingelen
    • Omsingelt!