omplanten
Nederlands
Uitspraak
- ómplanten
- omplánten
Woordafbreking
- om·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van om bw en planten ww ; deze samenstelling is een leenvertaling van het Duitse werkwoord umpflanzen.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omplanten |
plantte om |
omgeplant |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
ómplanten
- overgankelijk (twee planten) van plaats verwisselen.
- Die begonia's zouden beter gedijen waar nu die tulpen staan; je zou ze beter omplanten.
- overgankelijk (een plant) op een andere plaats zetten.
- Volgens mij staat die struik daar veel te vochtig en moet je ze omplanten naar een drogere plek.
Synoniemen
- [2] overplanten, verplanten
Vertalingen
2. op een andere plaats zetten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omplanten |
omplantte |
omplant |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
omplánten
- overgankelijk (een ruimte) omringen met planten.
- Anke liet haar tuinpaadje omplanten met rozen.
Gangbaarheid
- Het woord 'omplanten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Klemtoonhomogram in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal