omkleedt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·kleedt

Werkwoord

vervoeging van
omkleden

omkleedt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkleden
    • Jij omkleedt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkleden
    • Hij omkleedt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omkleden
    • Omkleedt! 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
omkleden

omkleedt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkleden
    • ... dat jij omkleedt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkleden
    • ... dat hij omkleedt.