ogenblikkelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ogen·blik·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ogenblikkelijk ogenblikkelijker ogenblikkelijkst
verbogen ogenblikkelijke ogenblikkelijkere ogenblikkelijkste
partitief ogenblikkelijks ogenblikkelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

ogenblikkelijk

  1. onmiddellijk, direct op dit moment
    • De ogenblikkelijke sluiting van de brug zorgde voor veel overlast. 

Bijwoord

ogenblikkelijk

  1. onmiddellijk, direct op dit moment
    • We moeten ogenblikkelijk schuilen voor dit onweer. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be