offer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • of·fer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gave (aan godheid)’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord offer offers
verkleinwoord offertje offertjes

Zelfstandig naamwoord

het offero

  1. een gave aan een godheid
    • Op die dag werden offers gedaan. 
  2. alles wat men met zelfverloochening afstaat
    • Hij moest wat offers brengen, maar hij heeft het gehaald. 
  3. een zet waarmee men bewust een damschijf of schaakstuk laat slaan om een gunstigere positie op het bord te krijgen
    • Zij bracht een offer en kwam daardoor in een betere positie. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
offeren

offer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van offeren
    • Ik offer. 
  2. gebiedende wijs van offeren
    • Offer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van offeren
    • Offer je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to  offer 
he/she/it  offers 
verleden tijd  offered 
voltooid
deelwoord
 offered 
onvoltooid
deelwoord
 offering 
gebiedende wijs  offer 

Werkwoord

offer

  1. aanbieden, bieden.
enkelvoud meervoud
offer offers

Zelfstandig naamwoord

offer

  1. offerte
  2. aanbod