observatie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·ser·va·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord observatie observaties
verkleinwoord observatietje observatietjes

Zelfstandig naamwoord

de observatiev

  1. (medisch) waarneming
  2. wat men met de zintuigen kan waarnemen
     Hij was vijfenzestig geworden, dan was het niet langer gepast. Dat nam niet weg dat het een observatie was die niet te vermijden viel, en wat hij bij zichzelf in zijn zolderkamer dacht kon niemand schaden of in verlegenheid brengen.[3]
  3. constatering, opmerking
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen