negeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ne·geer

Werkwoord

vervoeging van
negeren

negeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negeren
    • Ik negeer. 
  2. gebiedende wijs van negeren
    • Negeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negeren
    • Negeer je?