naverwant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ver·want
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen naverwant
verbogen naverwante
partitief naverwants

Bijvoeglijk naamwoord

naverwant

  1. daaraan gekoppelde; daarmee samenhangend
     Met de groei van onze bevolking en naverwante woningbouw is het onmogelijk een luchthaven van dergelijke omvang op de huidige lokatie te handhaven.[4]
enkelvoud meervoud
naamwoord naverwant naverwanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de naverwantm

  1. een nabij familielid
Synoniemen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen