navertellen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ver·tel·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
navertellen
vertelde na
naverteld
zwak -d volledig

Werkwoord

navertellen

  1. een gebeurtenis overleven, zodat men achteraf kan verhalen over die gebeurtenis,
    • Miraculeus genoeg kan hij de crash met het vliegtuig heelhuids navertellen. 
    • Velen konden de ramp niet navertellen. 
  2. opnieuw vertellen
    • De sappige roddel wordt nog regelmatig naverteld. 
    • Het verhaaltje is snel naverteld. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be