nationaliseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·ti·o·na·li·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
nationaliseren |
nationaliseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nationaliseren
- Ik nationaliseer.
- gebiedende wijs van nationaliseren
- Nationaliseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nationaliseren
- Nationaliseer je?