nasporen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·spo·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nasporen
spoorde na
nagespoord
zwak -d volledig

Werkwoord

nasporen

  1. ergatief (verouderd) achter mens, dier of voertuig aangaan door het volgen van dezelfde, bekende route
    • We nemen een trein later en sporen jullie na. 
  2. overgankelijk het trachten te achterhalen welke weg een mens, dier of voertuig is gegaan, het natrekken van het verloop van gebeurtenissen of het vaststellen van feiten
    • Hij spoort nu de Canadese tak van de familie na. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be