narcist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nar·cist
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Latijnse 'Narcissus' met het achtervoegsel -ist
enkelvoud meervoud
naamwoord narcist narcisten
verkleinwoord narcistje narcistjes

Zelfstandig naamwoord

de narcistm

  1. (psychologie) iemand wiens gedrag wordt gekenmerkt door een obsessie met de persoon zelf (vaak het uiterlijk), egoïsme, dominantie, ambitie en gebrek aan inlevingsvermogen
    • Mijn baas is een onverbeterlijke narcist 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be