nachtverblijf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nacht·ver·blijf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtverblijf nachtverblijven
verkleinwoord nachtverblijfje nachtverblijfjes

Zelfstandig naamwoord

het nachtverblijfo

  1. ruimte waar men in de nacht kan verblijven
     Een keer hadden zij hem een tafel en een divan laten versjouwen: vol ijver had hij dit gedaan in de overtuiging, dat het voor haar nodig was en pas later hoorde hij dat hij voor zichzelf een nachtverblijf had ingericht.[2]
     De nieuwe duurzame boerderij - bij de ontwikkeling was ook de Dierenbescherming betrokken - heeft behalve het gebruikelijke nachtverblijf ook een binnentuin met een glazen dak. Want kippen houden van daglicht. In die binnentuin zijn bomen en boomstronken aanwezig, waar het pluimvee op en onder kan spelen.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen