naasten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • naas·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in bezit nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
  • afgeleid van naast met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
naasten
naastte
genaast
zwak -t volledig

Werkwoord

naasten

  1. overgankelijk veelal zonder compensatie in staatshanden overnemen
    • De regering van het land had alle oliebronnen genaast. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de naastenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord naaste

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen