monseigneur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mon·seig·neur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘titel van hoge geestelijken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord monseigneur monseigneurs
verkleinwoord monseigneurtje monseigneurtjes

Zelfstandig naamwoord

de monseigneurm

  1. (religie) aanspreektitel voor een kardinaal, een bisschop of een prelaat
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen