modelbouw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

modellenbouwer
Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·del·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord modelbouw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de modelbouwm

  1. het maken van schaalmodellen
    • De modelbouwhobbyist had een heel dorpje gebouwd bij zijn modelspoorbaan. 
    • Veel voorbijgangers blijven bij Harold van der Hoeff (62) uit Utrecht voor het raam staan om het landschap te bewonderen. Hij bouwt dit kerstlandschap sinds een jaar of negen op met zijn neefje Tonnie. Alle eer gaat dit jaar naar hem, geeft hij toe. Hij vertelt er niet veel over, behalve dat 'gewoon leuk is met kerst' net als de modelbouw en met 'het treintje spelen'. [1] 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC 19 december 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be