mildheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mild·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van mild met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord mildheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mildheidv

  1. het heel aardig, goedgeefs en vergevingsgezind zijn
    • Han ten Broeke zei ‘onmeunig trots’ te zijn dat hij het eerste exemplaar van ‘deze twee iconen’ mocht ontvangen. Het VVD-kamerlid ziet in het werk van Schulten vooral ‘mildheid’. ”En in deze tijd is er niet veel mildheid.” Maar het allermooiste , vind hij als geboren Tukker, is dat je in de schilderijen van Schulten ‘je eigen thuis herkent’. In zijn Haagse werkkamer is ook niet toevallig een zeefdruk van Schulten te vinden.[1] 
    • De week is een catharsis voor haar, waarin ze boete kan doen voor haar jaloerse gedrag tegenover haar overspelige echtgenoot. Zoveel mildheid verwacht je niet van een gothic novel. De hoofdpersoon wordt nergens écht bang gemaakt.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tubantia Lucien Baard 04-FEBRUARI-2017
  2. Volkskrant Persis Bekkering 14 oktober 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be