mijmeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mij·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘peinzen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1481 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mijmeren
mijmerde
gemijmerd
zwak -d volledig

Werkwoord

mijmeren

  1. inergatief in gedachten verzonken zijn
    • Zij hadden wat gemijmerd in het schemerlicht en waren vervolgens ingeslapen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen