middengedeelte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mid·den·ge·deel·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord middengedeelte middengedeeltes
middengedeelten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het middengedeelteo

  1. deel dat zit tussen het begin en het eind
     ...Owen speelt met de kracht waarmee Eva Knardahl in zijn herinnering de toetsen aansloeg als zij het stuk speelde, hij beukt in de a-sectie op de toetsen om te zien hoeveel ze kunnen hebben en pas als hij bij het middengedeelte komt, waarin de d-mineur opeens overgaat in een verrassende milde d-dur, het zachtmoedige oog van de storm, dat hij zich niet meer precies herinnert en waar hij zich dus doorheen moet bluffen, de muziek op weg naar het stuk dat hij zich wel weer herinnert moet versimpelen en verdichten ....[2]
     Een vrachtschip doorboorde de spoorbrug. Niet alleen het middengedeelte van de brug raakte beschadigd, maar ook de fundering is vernield.[3]
  2. deel dat in het centrum zin; deel dat niet aan de rand gelegen is
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 februari 2022 Weblink bron “Spoorbrug kapot: vijf jaar geen trein van Groningen naar Bremen” (04-12-2015), NOS