mest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mest
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitwerpselen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1].
    Verwante vormen zijn Oudsaksisch mist, Oudhoogduits mist (= Duits Mist), Gotisch maihstus ‘mest’, die alle teruggaan op Proto-Germaans ¤mihstu-. Deze formatie is afgeleid van het werkwoord ¤meigan 'urineren' (vgl. Nederlands (verouderd) mijgen, (dial.) miegen), uiteindelijk terug te voeren op Proto-Indoeuropees ¤H3meiǵh- ‘urineren’[etymologiebank]

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord mest
verkleinwoord

mest m

  1. uitwerpselen van sommige dieren waarmee men land vruchtbaar maakt
     In een straal van 10 kilometer rond het bedrijf is per direct een vervoersverbod ingegaan. 128 pluimveebedrijven mogen geen broed- en consumptie-eieren meer vervoeren en ook mest, gebruikt strooisel en andere dierlijke producten van pluimveebedrijven mogen niet worden vervoerd.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
mesten

mest

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van mesten
  2. gebiedende wijs van mesten
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • mest
Naar frequentie 473

Bijvoeglijk naamwoord

mest, g / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van megen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • mest
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord mestr
Naar frequentie 548
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud mye mer mest
o enkelvoud mye
meervoud mye
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
mye mer meste

Bijvoeglijk naamwoord

mest

  1. meest
    «Hvem fikk mest fisk?»
    Wie kreeg de meeste vis?
Opmerkingen
  1. In het Noors wordt mest meestal gebruikt om de overtreffende trap te formen.
    «Hun er mest selvstendig av søsknene.»
    Ze is de meest onafhankelijke van hun broers en zussen.

Bijvoeglijk naamwoord

mest, m / v / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van mye
stellend vergrotend overtreffend
mye mer mest


Bijwoord

mest

  1. meestal
    «Jeg spiller mest basstuba.»
    Ik speel meestal bastuba.

Bijwoord

mest

  1. overtreffende trap van mye
Typische woordcombinaties
  • [1]: mest mulig
zo veel mogelijk


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • mest
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord mestr

mest, m / v / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van mykje
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud mye meir mest
o enkelvoud mye
meervoud mye
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
mye meir meste

Bijvoeglijk naamwoord

mest

  1. meest
    «Hvem fikk mest fisk?»
    Wie kreeg de meeste vis?
Opmerkingen
  1. In het Nynorsk wordt mest meestal gebruikt om de overtreffende trap te formen.
    «Eg tener mest pengar.»
    Ik verdien het meeste geld.

Bijvoeglijk naamwoord

mest, m / v / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van mye
stellend vergrotend overtreffend
mye meir mest


Bijwoord

mest

  1. meestal
    «Eg speler mest basstuba.»
    Ik speel meestal bastuba.

Bijwoord

mest

  1. overtreffende trap van mye

Bijwoord

mest

  1. overtreffende trap van mykje