menie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- me·nie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rode verfstof’ voor het eerst aangetroffen in 1378 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | menie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (scheikunde) een oranjekleurige anorganische verbinding van lood en zuurstof met als brutoformule Pb3O4 die gebruikt wordt als roestwerende grondverf
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
meniën |
menie
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meniën
- Ik menie.
- gebiedende wijs van meniën
- Menie!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meniën
- Menie je?
Gangbaarheid
- Het woord menie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "menie" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "menie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ menie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be