melder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mel·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord melder melders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de melderm

  1. iemand die iets meldt
  2. alarminstallatie
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • mel·der
Naar frequentie 2586

Werkwoord

melder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van meldbe
Afgeleide begrippen
  • melder fra
  • melder ind
  • melder pas
  • melder sig
  • melder til
  • melder tilbage
  • melder ud


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • mel·der
Naar frequentie 3192

Werkwoord

melder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van melde
Afgeleide begrippen
  • melder fra
  • melder fra om
  • melder om
  • melder opp til
  • melder på
  • melder seg
  • melder til


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • mel·der

Werkwoord

melder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van melda

Werkwoord

melder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van melde
Afgeleide begrippen
  • melder frå
  • melder frå om
  • melder om
  • melder opp til
  • melder på
  • melder seg
  • melder til