meent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • meent
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gemene weide’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord meent meenten
verkleinwoord meentje meentjes

Zelfstandig naamwoord

de meentv / m

  1. weidegrond in gemeenschappelijk bezit
    • In voorbije eeuwen waren meenten een gewoon verschijnsel. 
    • tot op heden komen succesvolle meenten in sommige gebieden voor, zoals in de Zwitserse Alpen, zonder dat hier overbegrazing of uitputting optreedt. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
menen

meent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van menen
    • Jij meent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van menen
    • Hij meent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van menen
    • Meent! 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Elk meent z'n uil een valk te zijn.
een ouder meent dat diens eigen kinderen beter/slimmer/etc. zijn dan andermans kinderen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen