meehielpen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·hiel·pen

Werkwoord

vervoeging van
meehelpen

meehielpen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van meehelpen
    • ...dat wij meehielpen. 
    • ...dat jullie meehielpen. 
    • ...dat zij meehielpen.