mank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mank
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mank manker mankst
verbogen manke mankere mankste
partitief manks mankers -

Bijvoeglijk naamwoord

mank

  1. (medisch) gebrekkig lopend door pijn of een misvorming
  2. (figuurlijk) gebrekkig door ongelijkheid of misvorming
Afgeleide begrippen
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
manken

mank

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manken
    • Ik mank. 
  2. gebiedende wijs van manken
    • Mank! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manken
    • Mank je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen