maaskaas

Uit WikiWoordenboek

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord maaskaas -

Zelfstandig naamwoord

maaskaas

  1. wrongel, kwark gewoonlijk verkregen door melk zuur te laten worden ('maas') of door aan te zuren (met citroensap) en dan in kaasdoek te ontdoen van de wei
    «Meng die kondensmelk en suurlemoensap en roer die maaskaas by. »
    Meng de condensmelk en het citroensap en roer er de kwark bij.