maakten buit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- maak·ten buit
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
buitmaken |
maakten buit
- meervoud verleden tijd van buitmaken
- Wij maakten buit.
- Jullie maakten buit.
- Zij maakten buit.
- Wij maakten buit.
Gangbaarheid
- Het woord maakten buit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.