love

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·ve

Werkwoord

vervoeging van
loven

love

  1. aanvoegende wijs van loven


Deens

Woordafbreking
  • lo·ve

Zelfstandig naamwoord

love, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van lov


Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to  love 
he/she/it  loves 
verleden tijd  loved 
voltooid
deelwoord
 loved 
onvoltooid
deelwoord
 loving 
gebiedende wijs  love 

Werkwoord

love

  1. overgankelijk liefhebben, houden van
    «I love you.»
    Ik hou van je.
Antoniemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
love loves

Zelfstandig naamwoord

love

  1. liefde
Afgeleide begrippen


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

[A]

vervoeging van
lover

love

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van lover
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van lover
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van lover

Bijvoeglijk naamwoord

[B] love

  1. (spreektaal) verliefd
    «Quoi qu’on dise sur toi, j’suis love de toi.»
    Wat ze ook van je zeggen, ik ben dol op je. [1]

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·ve
Woordherkomst en -opbouw
  • (werkwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lofa.
  • (zelfstandig naamwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lófi.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
love
lover
lovet
lova
lovet
lova
Klasse 1 zwak optioneel
[A]
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
love
lover
lovte
lovt
Klasse 2 zwak optioneel
[A]
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
love
lover
lovde
lovd
Klasse 3 zwak optioneel
[A]

Werkwoord

[A] love

  1. overgankelijk beloven, toezeggen
    «Jeg kan ikke love mirakler.»
    Ik kan geen wonderen beloven.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
love
lover
lovet
lova
lovet
lova
Klasse 1 zwak [B]

Werkwoord

[B] love

  1. overgankelijk loven, prijzen
    «Lovet være Gud.»
    God zij geloofd.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
To lover.
Twee palmen.

Zelfstandig naamwoord

love m

  1. (anatomie) palm, handpalm
  2. binnenkant van een handschoen of want die betrekking heeft op de palm.
    «Votten er slitt i loven
    De handschoen is versleten aan de binnenkant.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   love     loven     lover     lovene  
genitief   loves     lovens     lovers     lovenes  
Afgeleide begrippen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·ve
Woordherkomst en -opbouw
  • (werkwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lofa.
  • (zelfstandig naamwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lófi.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
love
lovar
lova
lova
Klasse 1 zwak optioneel
[A]
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
love
lover
lovde
lovd
lovt
Klasse 2 zwak optioneel
[A]

Werkwoord

[A] love

  1. overgankelijk beloven, toezeggen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
love
lovar
lova
lova
Klasse 1 zwak [B]

Werkwoord

[B] love

  1. overgankelijk loven, prijzen
    «Gud vere lova.»
    God zij geloofd.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

love m

  1. (anatomie) palm, handpalm
  2. binnenkant van een handschoen of want die betrekking heeft op de palm.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   love     loven     lover     lovene  
genitief   loves     lovens     lovers     lovenes  
Afgeleide begrippen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·ve

Zelfstandig naamwoord

love

  1. vocatief enkelvoud van lov