loodgieter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lood·gie·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘iem. die lood verwerkt en buizen repareert’ voor het eerst aangetroffen in 1346 [1]
  • Samenstelling van lood en een nomen agentis van gieten.
enkelvoud meervoud
naamwoord loodgieter loodgieters
verkleinwoord loodgietertje loodgietertjes

Zelfstandig naamwoord

de loodgieterm

  1. (beroep) vakman die zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van sanitair, verwarmingsinstallaties, waterleidingen en/of riolering
    • Mijn vader is loodgieter van beroep. 
     Ik ben eigenlijk loodgieter en heb al mijn gereedschap en mijn bestelbus verkocht, waarvan ik deze twee paarden heb gekocht voor 2500 dollar per stuk.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen